op wandel in de bergen
loopt mijn ziel steevast voorop
springt over grote keien
waarmee de smalle paadjes
ginds bezaaid zijn
huppelt langs klingelende koeien
met slome ogen
ze beeldhouwt rotsen met een scherpe zon
kleurt een waterval in regenbogen
voor ’t lijf dat achterkomt
als eerste snelt ze de helling op
voelt de witte koelte
wanneer er op de gletsjertop
hijgend naast haar wordt neergeploft
de batterij platter dan plat
staat zíj alweer op sprintersbenen
ze heeft dedzju geen zittend gat
(Lang geleden geschreven, toen er in de zomer nog meer ijs lag op de bergen.)
Heel leuk gedicht, Vera!