Ik ga uit eten met Vriendin. Vroeger zagen we elkaar wekelijks, maar sedert ik in Gent werk, zijn onze etentjes vrijwel de enige momenten waarop we elkaar terugzien. Eigenlijk is dat eten bijzaak. Het moet wel lekker zijn, maar we nemen nooit een uitgebreid menu, anders blijft er tussen het knabbelen geen tijd over om te babbelen.
We ontmoeten elkaar ergens halverwege, want we wonen een heel eind vaneen. Vroeger gingen we naar de Soup- and Saladbar, tot die op zekere dag zijn soepterrines met bloemetjes vulde. We vonden een nieuwe tettertent in De Oase. De eerste keer dat we daar toekwamen, stond er een batterij motoren geparkeerd aan de ingang. Het eet- en praatcafé was blijkbaar het trefpunt van een motorclub. Een beetje onwennig beenden we tussen de motoren door en passeerden langs de bar. Na het ruilen van piercingringetjes en het bewonderen van elkaars tatoeages, lieten Vriendin en ik de motards achter. In het aanpalende restaurantgedeelte lieten we ons de maaltijd smaken en De Oase werd ons vast adres.
Enkele maanden geleden stonden we echter voor een gesloten deur. Dan maar weer een andere babbelstek gezocht. Zo één waar de witte tafelkleden tot op de grond hangen, waar naast het bord een heel arsenaal aan wapens wacht, waar voldoende glazen van verschillende grootte op tafel staan om een glazenconcert te geven. Iep iep iep, met onze wijsvinger rondjes draaiend op de randen van de glazen bekeken we de menukaart. Een salade dan maar? Een karafje witte wijn voor mij en naar gewoonte het horizontaalste water voor Vriendin. Terwijl langs ons de meest succulente schotels passeerden, prikten wij sobertjes in onze brokjes rauwkost. En hoe gaat het nu met…? Weet je al iets van…? Herinner je je nog dat…? waren de verschillende gangen van ons menu. Na afloop elk een Koffie met hoofdletter-van-vier-euro-het-stuk en een met zoenen beklonken Tot weerziens, niet gericht aan de kelner, die net zo gesteven was als de tafelkleden.
En nu hebben we weer afgesproken. Een telefoontje naar ons motorcafé leert mij dat het uitzonderlijk gesloten is vanavond. Vriendin en ik laten dus ons leren pakje in de kast hangen en kiezen voor een “loungy” restaurant. Buiten of binnen? Vriendin wil graag binnen, omwille van het vele lawaai buiten. Ik bestel de “salade folle”. De verkiezingsuitslag ten spijt zet de Vlaming toch graag op zijn minst één gerecht in het Frans op zijn menukaart. Vriendin kiest de linguine met scampi’s. Nog maar net is de traditionele witte wijn en het water gebracht of Vriendin krijgt het te warm. Toch maar buiten? Snel, er is nog één tafeltje vrij. We kapen het weg voordat een koppel dat komt aangeslenterd er plaats kan nemen en we verhuizen glazen en bestek. Nu zitten we op een groot rond punt. Letterlijk. Gelukkig zit er nog een trottoir tussen of de chauffeurs konden in het voorbijrijden de scampi’s uit Vriendins bord vissen. Na het eten blijven we een hele tijd plakken, aan de kunstlederen stoelen. Wanneer de vriendelijke kelner een grote grijze plastic zak komt buitenzetten, “met de was, want die moet ook gedaan worden”, begrijpen we dat het tijd is om op te stappen, vóór we een doos Dash in onze handen gestopt krijgen.
(juli 2010)
0 reacties