Dit gedicht kreeg een eervolle vermelding en werd gepubliceerd in de bundel die werd uitgegeven naar aanleiding van de wedstrijd “Poëzie van A tot Z”, georganiseerd door de gemeenten Avelgem en Zwevegem, in samenwerking met de Marnixring. Thema van de editie 2018 was “De schemering”.
Auteursarchief: Vera
Het is niet anders
De zabberslak
Wie zabbert in de schele nacht
en heeft dan twee keer bezemkracht
waardoor ze vaak al nokkels brak?
Het is de zabberslak.
Wie zoeft er fluks het maanlicht door
met een reflector op haar oor
en knipperfrikkels op haar dak?
Het is de zabberslak.
Als ’s ochtends vroeg de zon verschijnt,
wie is de eerste die verdwijnt,
nog één keer zabbert, zij het zwak?
Het is de zabberslak!
De zwerkbaril
De vreselijke zwerkbaril
is echt van niémand bang.
Nee, zelfs niet van de sidderil,
die jaagt hem pas op stang!
Hoe sterk de vijand, groot zijn kop,
hoe fel zijn schrikkels branden,
de zwerkbaril blijft fier rechtop
en schrobt zijn valse tanden.
Maar hoort hij plots een schrille roep
die kringelt uit de struiken
tezamen met de geur van poep?
Dan zwerkt hij wat hij zwerken kan…
hij vreest het groenpoepkuiken.
Dag twee
Het nieuwe jaar is nauwelijks begonnen.
We zijn dag twee, de kerstboom staat nog uit.
De glitterstickers juichen op de ruit
en elkeen heeft de tombola gewonnen.
Drie flessen wijn, een sjaal, twee Bongobonnen,
je schaamt je, maar denkt toch: een leuke buit!
Je ruimt – alweer – de keuken op en fluit
een kerstlied, nietsvermoedend, onbezonnen.
En plots word je, als elk jaar, plat geslagen
door moedeloosheid bij het nieuw begin.
Je vreest dit jaar, de maanden, weken, dagen
met evenveel of even weinig zin
als die daarvoor met net dezelfde plagen.
En ook dit jaar zeg je: omhoog die kin!
Hij gooit de dagen van zich af
Alkoven van de slaap III
Alkoven van de slaap I
hoewel het beschrijfbaar deel van mijn geheugen
binnen handbereik in het nachtkastje lag
dacht ik ook zonder aanknippen van licht
te kunnen onthouden wat onontbeerlijk leek
helaas
hoe ik ook de nissen van mijn verbeelding betast
ik voel niet waar ik stenen uit kan breken
geen gleuf waar een pincet in past
slaap kan overtuigend zwijgen
Alkoven van de slaap II
ik droom haar – nogmaals – tot leven
met donker krullend haar en bleke huid
waarop restanten van een sproetenknal
een moederlijk heelal, uitdijend
in de gezichten van mijn kinderen
ze praat en lacht
onwetend van de aftakeling
die komt, daar ben ik zeker van
daar helpt geen praten tegen
geen lachend schudden met het gezonde krullenhoofd
hoe een mens, zelfs slapende, zijn dromen niet gelooft
